Geschiedenis
Voldoet aan definitie | voldoet |
(Bouw)fase 1 - 1250 t/m 1300
Typologie |
Woontoren |
Afm. hoofdburcht (m) |
8,1 x 7,7m |
Zichtbare toestand: |
Intact |
In 1260 staat Walenburg vermeld -zonder bezitter- op de lijst van 'Oude Ridderschap, die in Keysers-, Bisschops- en andere brieven op de navolgende jaren gevonden word'.
Bron: [Hermans, 2016](Bouw)fase 2 - 1300 t/m 1550
Typologie |
Woontoren |
Afm. hoofdburcht (m) |
8,1 x 7,7m |
Zichtbare toestand: |
Intact |
Afmetingen toelichting:
Rond 1300 is de toren met twee bouwlagen verhoogd.
Bron: [Hermans,2016](Bouw)fase 3 - 1550 t/m heden
Typologie |
Woontoren |
Zichtbare toestand: |
Intact |
Aan de zuidzijde is een woonvleugel aangebouwd.
Bouwgeschiedenis:
De woontoren is in twee bouwfasen op de huidige hoogte van 14,6 m gebracht. De eerste bouwfase bestond uit een vrij lage toren, met slechts één ruimte. Daarboven bevond zich een gevechtsplatform met een weergang achter kantelen.
De muren hebben een dikte van 1,2 m en aan de buitenzijde lopen zij taps toe. Om te besparen op metselwerk is de toren niet volledig gefundeerd; het gebouw staat als het ware op vier hoekpijlers. Boven de grondbogen bevindt zich het oorspronkelijk in het zicht zijnde metselwerk, de 6,5 m hoge gevels.
De ingang van de toren bevond zich aan de zuidzijde, op ongeveer 2 m boven het maaiveld; de duimen van de oorspronkelijke toegang zijn nog aanwezig. De vloer van de toegangsruimte lag op een gewelf.
Aan het eind van de 13e of in het begin 14e eeuw is dit gebouw met twee verdiepingen verhoogd. De ingang tot de toren werd meteen verlegd naar het nieuwe vertrek: op ca 6 m hoogte werd aan de oostzijde een nieuwe toegang gemaakt.
Bezitgeschiedenis:
Waarschijnlijk zijn de oudste bewoners leden van het geslacht Proeys. Zij waren hoge functionarissen van de bisschop van Utrecht, schouten en schepenen en waren eigenaar van kasteel Lichtenberg. Het is goed mogelijk dat zij een aantal woontorens lieten bouwen om hun aanzien te vergroten.
Als zij inderdaad degenen zijn geweest die Walenburg hebben gebouwd, dan is de toren ongeveer twee eeuwen in hun bezit geweest. In ieder geval droegen zij aan het eind van de 14e eeuw Walenburg op aan de familie De Ridder van Groenenstein, die eigenaar was van de (latere) ridderhofsteden Lunenburg, Groenestein en Sandenburg. In 1444 wordt Willem de Ridder, heer van Lunenburg, beleend met Walenburg, door opdracht van Hendrik de Ridder van Sandenburg.
Walenburg komt niet voor op de lijsten uit 1536 en 1537/1538/1539 van J. van de Water, waarin bijna alle erkende ridderhofsteden waren opgenomen. Van een aantal ridderhofsteden echter, wordt in de resoluties alleen de bezitters genoemd. Van dergelijke hofsteden is Walenburg een voorbeeld.
De achterkleinzoon van Willem de Ridder, Willem de Ridder van Walenburch, zoon van Jan de Ridder en Wendelmoet Reyersdr. Spalle, werd in 1526 beleend met de ridderhofstad Walenburg. Diens zoon Nicolaas Willemsz. had grote schulden en was daarom in 1574 gedwongen de woontoren aan mr. Johan van Lendt te Utrecht te verkopen. In de verkoopakte werd Walenburg omschreven als: 'den Thorenhuys ende hoffstadt van Walenburch mit twee morgens lants met sijn toebehoren soo dat van outs gelegen is in Nederlangbroec in die 10 hoeven te Rijnwaert ...'. Van Lendt verkocht de toren in 1578 aan Johan van der Meer, die hem na vier jaar overdroeg aan Jan van Hattum van Rhijnestein. Deze verkocht de toren echter dezelfde dag, 7 augustus 1582, door aan Johan Botter van Snellenburch. Via diens zoon Arent, die in 1611 kinderloos overleed, en zijn dochter Agneta, kwam Walenburg in handen van de familie Hackfort, leden van de ridderschap van de Veluwe. Agneta's zoon Alphart Hackfort tot Oosterholt werd ten slotte in 1626 met de toren beleend.